Jack Eljon (83): hoe een Joods jochie drie keer aan de Duitsers ontsnapte
Het luistert als een spannend jongensboek. Maar het besef dat de ervaringen van Jack Eljon als 4- tot 8-jarig Joods kereltje in de Tweede Wereldoorlog waargebeurd zijn, wekt diep respect en bewondering voor zijn levenslust op. Hij heeft de oorlog overleefd, en woont – heel toepasselijk – op het Victorieplein. “Ik kan er nu over praten, maar het heeft littekens nagelaten. Je ziet ze niet, maar ze zijn er wel.”
Het is 75 tot 79 jaar geleden, maar de nu 83-jarige Eljon verhaalt erover alsof we er nog middenin zitten. In het Nederland van de Tweede Wereldoorlog. Helder en gedetailleerd, soms zoekend naar een naam, soms overmand door emoties. Als kleuter werd hij gescheiden van zijn ouders – “om te overleven” – en maakte hij een reis die begon in Amsterdam en eindigde in Kamp Westerbork en die hij samenvat als ‘een Rondje IJsselmeer’. In 1937 geboren als oudste zoon van Joodse ouders stond hem in de oorlogsjaren halverwege de vorige eeuw één ding te doen: uit handen blijven van de Duitse bezetter. “Als Joods kind had je geen kans. Als ze je pakten, ging je direct naar de gaskamers”, begint hij zijn relaas over vier jaar onderduiken.
Hij heeft een zeer warme band met ‘dat engeltje op zijn schouder’, die hem tot drie keer aan toe ternauwernood buiten bereik van de Duitsers wist te houden. Daarbij geholpen door goede en zelfs soms ook door ‘foute’ Nederlanders. Het gezin was van Amsterdam al uitgeweken naar Schoorl, toen zijn vader besloot dat de jonge Jack voor zijn eigen veiligheid weg moest. Schoorl werd overspoeld met Duitsers, die in de Noord-Hollandse duinen bunkers gingen bouwen om een invasie van de Britten te kunnen weerstaan. “Omdat ze dachten dat de Engelsen wel van de overkant van de Noordzee zouden komen”, lacht hij nu. “Wisten zij veel.” Hoe dan ook, voor de kleine Jack werd het te link om daar te blijven. Hij moest naar Haarlem naar tante Gretha, een zus van zijn vader.
“Tante Gretha was getrouwd met reporter Paul de Waart. Een Jodin met een niet-jood. Een man met nazisympathiën, die Arthur Seyss-Inquart (de Rijkscommissaris voor de Duitsers in het bezette Nederland, red.) nog voor de KRO-microfoon haalde. Ze hadden twee dochters en een zoon die al het huis uit was. Eigenlijk waren ze te oud voor een kind van 5 jaar”, herinnert Eljon zich. Dan, enigszins voor zich uit starend: “Ik weet de exacte datum nog, 25 augustus 1942. Er kwam een grote razzia in Haarlem. 837 joden zijn opgepakt. Weet je hoeveel het hebben overleefd? 25.”
Opvallend genoeg waren het de buren van zijn oom en tante die het gezin waarschuwden. “Ze waren lid van de NSB, wisten dat ik daar zat en zeiden dat ik moest verdwijnen om niet te worden opgepakt. In de nacht ben ik over de schutting getild en naar hen verhuisd.” Anderhalve week verbleef hij bij die mensen in huis. “Ze waren niet slecht voor me, maar eigenlijk wel fout. Na de oorlog zijn ze opgepakt, maar omdat mijn neef kon verklaren dat ze mij in hun gezin hadden opgenomen, werden ze vrijgesproken. Ze zullen best medelijden met me hebben gehad, een 5-jarig Joods knulletje, maar misschien zagen ze ook een kans om een stok achter de deur te hebben als het fout zou gaan. Dat maak ik er zelf van, maar ik weet natuurlijk niet of ze echt zo dachten.”
Na anderhalve week kwam hij via de illegaliteit bij het Utrechts Studenten Verzet terecht. “Bij Hetty Foûte, een meisje uit het verzet zoals Hanny Schaft. Ik weet haar naam gelukkig nog”, mijmert hij. Een naam die zichtbaar emoties losmaakt. “Ik ben haar na de oorlog nog tegengekomen bij een herdenking en toen ze dag dat ik nog leefde zei ze ‘en daar heb ik het nou voor gedaan’. Dat heeft me enorm aangegrepen.”
Eljon slikt. “Via haar kwam ik bij een nieuw onderduikadres in Zeist, bij een vrouw met twee oudere dochters. Tante Daan, ook te oud om een kind van 5 jaar te hebben. Mijn vader zei later heel vaak ‘zij heeft je leven gered’ en dan antwoordde ik ‘ze heeft mijn leven verpest’. Wat heb ik het daar slecht gehad. Ik heb daar van het najaar ’42 tot eind ’43 gezeten.” Tot de SS aanbelde. Hij was verraden. Tenminste, dat moet wel, zegt hij. “Ze belden specifiek bij ons huis aan, dus kwamen ze duidelijk voor mij.” De overburen, die de Duitse politie voor de deur zagen staan, stuurden de bij toeval aanwezige bakkersknecht met zijn kar naar school om hem te waarschuwen.
De hoofdmeester, bekend met de situatie, haalden hem uit de klas. Henkie Mulder, zijn schuilnaam destijds, moest ‘verdwijnen’. En dat deed hij, opgevouwen en verstopt in de bakkerskar werd hij weggehaald. “De Duitsers en wij moeten elkaar op en paar meter zijn gepasseerd, want van huis naar school was maar één straat; de bakkersknecht met mij in de kar op weg vanaf school, zijn op weg naar school toe. Drie minuten eerder en ze hadden me gepakt.” Later begreep hij dat de Duitsers zijn juf een pistool op de slaap hebben gezet. “Als jij niet wilt praten, dit ding wel, schijnen ze te hebben gezegd. Maar ze wist echt niet waar ik was en dat merkten de Duitsers uiteindelijk ook.”
Tante Daan werd opgepakt. Ruim een maand zat ze vast en onder dwang vertelde ze dat hij via ene mevrouw Was uit Utrecht hij haar was terechtgekomen. “Ze heeft ook het adres genoemd, De Duitsers zijn erheen gegaan en daar troffen ze niet alleen mevrouw Was aan, maar ook een Joods meisjes van11 jaar oud.” Opnieuw maken emoties zich meester van hem. “Floortje Hamburger heette ze. Ze zijn beiden vermoord. Dat doet me heel erg zeer. Ik kan het navertellen, zij niet. Ik denk niet dat ik daar ooit nog overheen kom.”
Terug naar de oorlogsjaren, als hij zijn vertrek bij tante Daan – voor zover mogelijk – ook een klein lichtpuntje noemt. “Weg uit dat huis waar ik het echt slecht heb gehad”, gaat Eljon verder. Hij vertrok richting oosten, reisde via Deventer naar Zwolle en belandde uiteindelijk bij een boerengezin in Hommerts in de gemeente Langweer. “Dat was september of oktober 1944. Ik was 7 jaar en zat daar samen met een man van in de 50 en één van achterin de 20. Met hem had ik een goede band. Hij was een soort van vaderfiguur voor me.”
Maar ook daar bleek hij niet veilig voor de Duitse bezetter, toen dieper in het najaar een huiszoeking werd gedaan. ‘Dat gebeurde, in hun zoektocht naar Joodse onderduikers, vaker in die tijd”, legt hij uit. “Ik wist wat ik moest doen als dat gebeurde, namelijk me op zolder tussen het dak en een tussenschot, een soort kruipruimte, verstoppen. Ik zou er nu niet meer in passen, maar was toen broodmager en dat ging prima. Mijn hart klopte in mijn keel en ik haalde adem, maar verder was ik dood- en doodstil. Ik zie ‘m nog heen en weer lopen door de kieren in de muur die Duitse soldaat, op misschien een paar tientallen centimeters bij me vandaan.” Maar ook nu weer ontsnapte hij.
Het is een van de vele trauma’s die hij aan de oorlog heeft overgehouden. ‘Ik kan nog niet tegen kieren. Toen de buren een schutting plaatsen, heb ik gezegd dat er geen kieren tussen de latten mogen zitten. Nog steeds zie ik dan die Duitse soldaat lopen. Daar kom ik nooit meer vanaf. En nog meer niet. Als ik in een winkel een bordje met een pijl en ‘paskamer’ zie, dan lees ik gaskamer. Die p verandert voor mij in een g. Dan moet ik weg, de winkel uit. Ik kwam in het verkeer eens achter een auto te staan met op daarop de tekst ‘Lampenschirm und zubehören’ (Lampekappen en toebehoren, red.). Wist je dat ze in de oorlog lampenkappen van mensenhuid hebben gemaakt? Ik stond als aan de grond genageld, kon niets meer. Auto’s achter me toeterden, maar ik was versteend. Dat kwam als een mokerslag binnen.”
Zo zijn er veel oorlogsherinneringen waarmee hij dagelijks vecht. Van zijn kant van de familie is meer dan de helft omgebracht in de oorlog. Van de familie van zijn vrouw, die in 2010 is overleden, heeft bijna niemand de oorlog overleefd. Haar ouders waren 24 en 25 jaar toen ze werden afgevoerd. “Ze heeft haar ouders nooit gekend”, klinkt het zacht. De band tussen hem en zijn eigen ouders is door de oorlog ook verwoest. “Ik heb altijd het idee gehad dat ze me hebben weggegeven. Zo voelde dat destijds. Ik was 4 jaar oud en zag mijn moeder pas terug in Westerbork, twee dagen voor mijn achtste verjaardag. Natuurlijk hebben ze het gedaan om te zorgen dat ik de oorlog kon overleven. Het was voor mijn eigen veiligheid, maar ik heb mijn ouders vier jaar – op een leeftijd dat zij juist jouw basis zijn – moeten missen. Dat gun je niemand. Ik heb mijn vader altijd bewonderd. Hij heeft alle vier zijn zussen verloren in de oorlog. Wat denk je dat dat met een mens doet. Maar onze band… er was een soort wapenstilstand.”
Dan: “Nu kan ik er gelukkig over praten. De emoties van de Holocaust, van de oorlogsjaren zijn wel weg. Ik droom er nog regelmatig over hoor, maar wordt niet meer zo angstig en bezweet wakker als toen ik jong was. Ik besef dat het dromen zijn. Ik praat makkelijk, dat klopt. Maar de oorlog heeft wel degelijk littekens achtergelaten. De zitten vanbinnen. Je ziet ze niet, maar ze zijn er wel en ze gaan nooit meer weg.
Het verhaal dat moet worden doorverteld…
“Zo lang ik het kan doen, blijf ik het doen en ga ik indien nodig het hele land door. Want dat wat toen is gebeurd, mag nooit meer gebeuren.”
Jack Eljon (83)
Hij staat meestal zo’n drie kwartier voor de klas en vertelt dan zijn verhaal. Jack Eljon, 83 jaar en overlevende van de oorlog door vier jaar lang van onderduikadres naar onderduikadres te gaan. Een Joodse kleuter van 4 zonder ouders, met wie hij twee dagen voor zijn achtste verjaardag weer werd herenigd.
‘Een Rondje IJsselmeer’ noemt hij de lezing waarmee hij regelmatig voor de klas staat. De Amsterdammer toont zijn zelfgemaakte landkaart, waarop de route is getekend die hij van 1942 tot en met eind 1944 heeft afgelegd. Die route begin in Amsterdam, voert hem via Schoorl naar Haarlem, dan Zeist en vervolgens via Deventer en Zwolle naar Hommerts om uiteindelijk in Kamp Westerbork te eindigen.
Hij vertelt de kinderen over zijn onderduikadressen, hoe hij tot drie keer uit handen van de Duitsers wist te blijven en zijn benauwde ontsnapping via een bakkerskar. Hij laat de kinderen zijn Jodenster en die van zijn moeder zien. Zijn onderduikerskaart, waarmee hij officieel als voormalig onderduiker genoteerd staat en waarmee onder meer overheidsinstanties en hulpverleningsorganisaties worden verzocht ‘houder dezes hulp te verlenen’.
Emotioneel is het voorlezen van het gedicht dat hij heeft gemaakt bij de hereniging met zijn moeder. “Dan hebben meisjes vaak tranen in hun ogen”, zegt hij. Maar ook hij ervaart zelf ook soms emotionele momenten. Zoals die keer, dat een meisje op hem afstapte en vertelde dat haar opa nog tegen veldmaarschalk Rommel en de nazi’s in Noord-Afrika heeft gevochten. “Ze vertelde het met tranen in haar ogen. Dat deed me toch wel wat.”
Hij doet maximaal twee scholen per week en blijft het doen “zo lang ik het kan”. Maar het zal niet lang meer duren of de verhalen over de verschrikkingen van de Duitse bezetting en de Holocaust zijn alleen nog uit tweede hand te horen. Jack Eljon is een van de weinigen nog levende overlevenden van de oorlog die hun verhaal uit eigen ervaring kunnen vertellen. “Wist je dat het antisemitisme in 2019 met 35 procent is toegenomen”, zegt hij dan. “En dan wordt niet eens alles gemeld, maar ik hoor de verhalen van binnenuit. Daarom moeten we het verhaal blijven vertellen, opdat dit nooit meer gaat gebeuren.”
Hoge en unieke Duitse onderscheiding
Maandag 9 maart werd Jack Eljon in de Duitse ambassade in Den Haag onderscheiden met de Verdienstkreuz am Bande des Verdienstordens der Bundesrepulbliek Deutschland. Omdat het de enige nationale orde van verdienste is, is het de hoogste orde van de Bondsrepubliek.
“Het Kruis van Verdienste wordt u toegekend vanwege uw toewijding als getuige van het verleden en uw vrijwillige betrokkenheid als gastspreker bij de Aktion Sühnezeichen Friedensdienste (ASF), waarmee u een waardevolle bijdrage levert aan het wederzijds begrip tussen Nederland en Duitsland”, aldus de uitnodiging aan de Rivierenbuurtbewoner.
“Wiedergutmachung”, betitelt Eljon het werk van de ASF, die eind jaren 50 in Duitsland werd opgericht. De oprichters erkenden dat zij als Duitsers schuldig waren aan de Tweede Wereldoorlog en de Holocaust. Ze wilden helpen met de wederopbouw in de landen die Duitsland bezet had en aan verzoening werken.
Zo hielpen de eerste ASF’ers in Nederland met de bouw van vakantiehuisjes voor havenarbeiders in de door bombardementen zwaar getroffen Rotterdam. Elk jaar komen er rond de achttien vrijwilligers naar Nederland om een jaar lang te werken in projecten die zich inzetten voor mensenrechten en vrede. Er zijn verschillende projecten, waaronder helpen in diverse oorlogs- en herinneringscentra in Nederland.