Moedeloos

‘Ga dan”, zegt de een met een onvervalste Amsterdamse tongval. “Ikke niet, ga jij maar eerst…’ reageert de ander en ze giert het uit.

Twee dames, ik schat ze ergens in de zeventig, staan gearmd op de hoek van de Ceintuurbaan en Van Woustraat, het opengebroken noordelijk deel ervan. De eerste zet voorzichtig haar voet op de zwarte platen, die tijdelijk zijn neergelegd om de stoep te vervangen. Ze zijn nat en modderig van de regen. De straat is aan een grootschalige opknapbeurt onderhevig en ligt helemaal open. Dan trekt ze snel haar voet weer terug.

‘Durf je niet?’

‘Straks leg ik onderuit!’

‘Ik ondersteun je toch.’

‘Oh ja, alsof jij met dat magere lijf van je mij kan opvangen’ en ze laat een rochelende lach horen die decennia van nicotine inhaleren verraden, ‘aangeklede spijker’.

Een diepe zucht volgt als reactie. ‘Nog ff en we staan hier om vijf uur nog, ik word moedeloos van je.’

Ik blijf keurig achter ze wachten, maar een jongen die zijn hond uitlaat, loopt zichtbaar geïrriteerd om de twee vrouwen heen en stiefelt de Van Wou in.

‘Ja sorry hoor, maar dat is toch geen doen voor oudjes zoals wij…we hebben ff wat meer tijd nodig’, zegt de eerste weer en er volgt een zacht ‘miesgasser’.

Dan kijk hij toch enigszins glimlachend om, stopt en vraagt of ze hulp nodig hebben.

‘Nee hoor jochie’, zegt nummer twee van de dames. ‘Eer dit geval hier overheen gaat, schijnt de maan al. We komen er wel.’

Ze heeft mij duidelijk ook opgemerkt en draait zich om.

‘Gaat u ook maar voor hoor meneer, wij staan hier nog wel effe.’

‘Ik heb alle tijd dames, rustig aan maar hoor.’

‘Maar wij niet knul’, zegt de vrouw die de eerste stap maar niet wil zetten. ‘We hebben een afspraak bij de kapper. Loop maar vast door, kun je de kapper ff zeggen dat we wat later zijn.’ En weer volgt een hoorbare rokerslach.

‘Wat jullie willen dames’, ik passeer ze en ga de Van Wou in.

Ongeveer een half uur later loop ik terug richting Ceintuurbaan en kom op een aardig eind van het kruispunt met de Van Wou beide dames weer tegen. De een staat moedeloos om zich heen te kijken. De ander – die in het begin de eerste stap maar niet wilde zetten – gierend gebogen over de dranghekken langs de weg.

‘Jullie zijn toch aardig op weg’, zeg ik lachend.

De moedeloos kijkende zucht.

‘Wat denk je? zegt ze dan.

Ik kijk haar enigszins vragend aan en haal mijn schouders op.

‘Die vrucht hier heeft haar tas thuis laten staan en daar zit ook mijn portemonnee in. Want dat was zo handig en hoefden we maar één tas mee te nemen… kunnen we weer helemaal terug.’

De ander schiet opnieuw in een lachstuip.

‘Moedeloos word ik van dat mens!’

 

Nol de Vries

0 Shares