Vijanden

Ik ontmoette hem voor het eerst voor de wereldwijde corona-uit- braak. Ik was op de fiets op wegvan station Zuid naar het stadsdeelkantoor. Ik was veel te vroeg voor mijn afspraak en dus besloot ik ergens in het park een koffie te scoren en even op een bankje mijn tijd vol te maken. Niet veel later kwam hij naast me zitten, ome Henk. Een kordate geboren en getogen Amsterdammer, die maar bleef roepen dat Amsterdam Amsterdam niet meer was, de stad naar de gallemiezen ging, maar voor geen goud de stad zou verlaten. ‘Amsterdam is en blijft toch mijn stad’, besloot hij zijn klaagzang.

Sinds onze eerste ontmoeting, ben ik hem vaker tegengekomen en doen we altijd even een bakkie. Dan nemen we het laatste nieuws van de stad door, noemt hij iedereen die ter sprake komt een mongool, snapt niemand er iets van, is het een grote kolerezooi in de stad, maar de stad de rug toekeren: ‘godzalmeliefhebben,’ mompelt hij dan, ‘van mijn leven niet’.

Vorige week liep ik hem toevallig tegen het lijf op de Albert Cuyp en hoewel we elkaar sinds corona niet meer hadden gezien, herkenden we elkaar direct. De begroeting was allerhartelijkst en niet veel later zaten we op een terras aan de koffie.

Henk stak gelijk van wal. Die knip in de Weesperstraat… je moet toch wel compleet verknipt zijn om zoiets te bedenken. Al die opbrekingen, krankjorum word je ervan. En dan al die mafkezen die maar lopen te zeiken over de drukte in de stad… man, zo lang als hij leeft is het al druk in de stad. En dan het erotisch centrum. Dat heeft die Halsema bedacht toch? Maf mens. Snapt er ook niks van.

Oh ja, hij snapte best dat er iets aan de overlast op de Wallen moet worden gedaan. Hij komt er al een eeuwigheid niet meer, maar kent de verhalen van een oude schoolmaat van hem. Die woont achter de Nieuwmarkt. Maar die meiden… de hoeren op de Wallen zitten er al duizend jaar. Om vervolgens mijn opmerking dat de stad nog geen 750 jaar bestaat weg te wuiven.

‘Ik bedoel maar zo’, vervolgde hij. ‘Waarom die meiden daar weghalen. Dat gajes dat de boel loopt te verzieken, moet je aanpakken. Vroeger ging ik met mijn maat vaak wat drinken op de Ouwezijds. Beregezellig. Toen ik laatst voorstelde aan mijn maat om weer eens die kant op te gaan om wat te drinken, zei die gelijk ‘an me nooit niet’. Ze hebben het bij de gemeente volledig uit de klauwen laten lopen en nu moeten die meiden ervoor bloeien. En ze zijn niet eens ongesteld…’ een bulderende lach volgde.

Hij stond op en ging er als vanouds vanuit dat ik de rekening zou betalen. Hij gaf me een hand en zei: ‘Weet je, met zo’n stadsbestuur heb je geen vijanden nodig. Dit stadsbestuur helpt de stad wel naar de klote.’ Maar weg uit Amsterdam, ‘an me nooit niet’.

Nol de Vries

0 Shares