Wijkagent Bert van der Linden hangt de politiepet aan de kapstok

En dan ga je, na 48 jaar, opeens in burger naar huis. Bert wordt Marc, maar Marc wordt niet Bert. Snapt u het nog? Het is heel simpel. Wijkagent Bert van der Linden – Cornelis Troostbuurt – hangt na 48 jaar de politiepet aan de kapstok. Marc Schaap – nu wijkagent IJsselbuurt – neemt het stokje over. “Word niet zoals ik”, zegt de een tegen de ander. “Doe het op jouw manier, wees jezelf.”

Dan knikken beiden instemmend. De locatie is politiebureau President Kennedylaan. Bert van der Linden staat op het punt om met pensioen te gaan. Hij heeft dan nog een week te gaan, voordat hij voor het laatst als politieagent de deur van het bureau achter zich dicht zal trekken. “Dan ga ik opeens naar huis in burger’, verzucht hij. “Dat zal wel even wennen zijn. De politie is een onderdeel van mijn leven geworden. Ik heb een politiehart. Ik weet zeker, dat ik me nog steeds zal opwinden als ik in de auto naast me iemand zie bellen met een mobieltje aan zijn oor. Dat is de politieman in me. Dat zal wel altijd zo blijven.”

Logisch, als je al bijna een halve eeuw ‘in het blauw’ hebt rondgelopen. Hij groeide op in Oost, in de Transvaalbuurt, en kwam begin jaren 70 als jong agentje aan de andere kant van de Amstel terecht op politiepost Pieter Aertszstraat in De Pijp. Vers van de politieschool werd hij direct klaargestoomd voor de Mobiele Eenheid om na een maand opleiding ‘keien te vangen’, zoals hij het zelf noemt, bij krakersrellen in de Nieuwmarktbuurt. “Heftig voor een 19-jarig agentje, het was net oorlog voeren. Uiteindelijk heb ik in totaal 23 jaar bij de ME gezeten en had het voor geen geld willen missen.”

Hij zwierf vervolgens meer dan drie decennia door heel stadsdeel zuid, en niet alleen als agent. Hij kwam er ook te wonen, op verschillende plekken: Sarphatistraat, Bertelmanplein, Vrijheidslaan en de Ceintuurbaan. “Ik heb de wijk zien veranderen. Van een volksbuurtje waar twee gezinnen op één etage van 40 vierkante meter woorden met een gemeenschappelijke keuken, waar een pandje van vier etages nog 100.000 euro kostte. Nu is het een yuppenwijk en betaal je meer dan drie ton per etage.”

Na zijn omzwervingen door het stadsdeel kreeg Bert bij de eeuwwisseling als wijkagent vaste voet aan de grond in de Wolkenkrabberwijk in de Rivierenbuurt. “Als wijkagent sta je bekend om je sociale praatje. Even bij de bakker en de slager naar binnen, een bakkie hier en bakkie daar. Op de fiets de wijk in.” Marc, die inmiddels 28 dienstjaren achter zijn naam heeft staan, vult aan: “Je bent voor de politie de voelsprieten in de wijk en krijgt van overal en nergens informatie binnen. Je hoort van alles als je door de wijk loopt.” Dat is, zegt Bert, ook de kracht van de wijkagent. “Zichtbaar zijn en rust uitstralen. Zorgen dat je aanspreekbaar bent, zodat de mensen naar je toe komen. Contact leggen. Ik heb altijd midden in de wijk gestaan.”

De wijkagent is niet altijd de wijkagent gebleven. In 2000 werden er een aantal veranderingen doorgevoerd. De politietop wilde dat de wijkagent beter beslagen ten ijs kwam en een degelijke opleiding kreeg, zodat ze hun werk op straat zo goed mogelijk konden doen. “Dat resulteerde in een opleiding van twee jaar op hbo-niveau met onder meer cursussen psychologie, stadsociologie. Vanaf dat moment waren we geen wijkagent meer, maar werden we buurtregisseurs. Je was als het ware een klein commissarisje in je eigen wijk. Jij was verantwoordelijk voor de wijk en regisseerde wat er gebeurde. Je was een autoriteit door te kennen en gekend worden. Dat heeft achttien jaar geduurd, tot de nationale politie kwam. Toen werden we weer wijkagent”, verklaart Bert.

In 2006 stak Bert als wijkagent het Amstelkanaal over, naar de Lizzy Ansinghbuurt. Een paar jaar later kwam daar – vanwege het overlijden van een collega – de Cornelis Troostbuurt bij. “Volgens mijn chef kon ik dat er makkelijk bij hebben. Ik vond het best. Het is één van de mooiste, leukste en kleurrijkste wijken van Amsterdam. Ik geef het met pijn in mijn hart – ook met het volste vertrouwen hoor – over aan Marc.”

Die beaamt het oordeel van Bert. “De Pijp is een stukje klein Amsterdam in het grote Amsterdam.”

En, vervolgt Bert lachend, dan heb je ook nog eens een wijk binnen een wijk: het Okura. “Er gebeurt daarbinnen heel veel, waar je als wijkagent heel intensief mee aan de slag moet. Jij bent een bekend gezicht en dus komen ze eerst naar jou toe. En dan de komst van mensen als Poetin, Hirschi Ali, Erdogan en Prince bijvoorbeeld, maar ook buitenlandse tegenstanders van Ajax en het Nederlands elftal die daar verblijven. In het Okura weten ze als eerste dat ze komen, en dan word jij ingelicht. Voor hen ben je de schakel met de politie.”

Best druk zo in je eentje… of niet? “Je kunt zoiets nooit alleen”, reageert hij dan. “Je werkt als wijkagent samen met partners als de GGD, het meldpunt zorg en overlast, het stadsdeel en woningcorporaties en natuurlijk de politiecollega’s van het bureau. Jij signaleert en door in te grijpen, ben je preventief bezig en zorg je dat de politie minder werk krijgt.” Daar ligt voor Marc – die voorheen als wijkagent rondliep in de Bijlmer, rond het Lambertus Zeilplein en in de IJsselbuurt – ook de uitdaging. “Wijkagent is een brede functie. Wat mij zo triggert is dat je de regie hebt. Je bent baas in eigen huis als het ware en de verantwoordelijkheden die dat met zich meebrengt. We zeggen wel eens gekscherend: het is de mooiste functie bij de politie.”

“En dat is het nog steeds”, haakt Bert in. “Vond ik altijd ook”, gaat Marc dan verder. “Maar met de komst van de nationale politie zijn er wel wat mooie aspecten verloren gegaan. Het is allemaal wat beperkter geworden. Maar wat Bert zegt: het is een van de mooiste buurten van Amsterdam, het heeft alles.”

Zong Harrie Slinger in zijn nummer ‘Hé Amsterdam’ niet de zin: ‘zoveel is er niet veranderd’? Dat geldt ook voor De Pijp. Bert kent de buurt uit de jaren 70, een achterstandswijk met veel junks. Verslaafden die in auto’s sliepen. En de buurt nu, met veel yuppen en dure koopwoningen. “Toch is het nog steeds een volksbuurt”, weet Marc. “Er zitten nog steeds verslaafden. Er zitten hoeren, en er wonen yuppen ja.Maar ook nog die echte, goedgebekte Amsterdammers die er al ik weet niet hoelang wonen. Het was, is en blijft een veelzijdige, uitdagende wijk.”

Daarom ook kijkt Bert met veel plezier terug op bijna vijftien dienstjaren als wijkagent in De Pijp. “Ik ben 65, maar de jongens in de wijk noemen me Bertje. Als er een uit een andere buurt bravourtje kwam spelen hier, zeggen ze ‘alles goed en wel, dat mag je bij iedereen flikken, maar niet bij onze Bertje. Dat is onze wijkagent’.

Door het gesprek aan te gaan is er wederzijds begrip ontstaan, vertrouwen over en weer. En daar ben ik best trots op. En als het moest, wist ik ze ook wel aan te pakken.” Dan, een beetje mijmerend: “Ja, ik ga het ontzettend missen. En daar wil ik de wijk – de bewoners en de ondernemers – ook voor bedanken. Zij hebben ervoor gezorgd dat ik mijn werk altijd met plezier heb gedaan. Maar dat geldt voor alles. Ik vond het leuk op straat en ook bij de ME. Ik vond het leuk om mentor te zijn en mensen op te leiden en te begeleiden. Ik vond het leuk om kennis over te dragen.”

“Dat is dan ook een beetje jouw dingetje, Bert, kennis overdragen”, voegt Marc toe. “Ik noem Bertus ook wel de goeroe, omdat hij alles weet, werkelijk alles van het reilen en zeilen in dit gebied. Je hoeft maar een naam te noemen en hij weet er alles van. Het is best een aderlating dat we zo veel informatie gaan kwijtraken, al weet ik je wel te vinden als het nodig is, haha. Het is aan mij om met zijn erfenis om te gaan, als de nieuwe Bert.”

“Nee, jij bent Marc”, breekt Bert in, “Je moet je eigen ding doen, niet imiteren of gedrag vertonen dat niet bij je past. Dan val je door de mand. Wees jezelf. Kijk niet hoe Bert van der Linden dit deed, maar hoe Marc Schaap het gaat aanpakken.” Marc knikt. “Dat is ook zoals ik het ga doen, als Marc Schaap.”

 

0 Shares